Toespraak tijdens Dodenherdenking op 4 mei 2017 te Made

De musical Soldaat van Oranje, losjes gebaseerd op het levensverhaal van Engelandvaarder Erik Hazelhoff Roelfzema, staat al langer op de planken dan de oorlog in Nederland duurde. Het dagboek van Anne Frank is nog steeds een van de meest gelezen boeken ter wereld. Dat geldt, in Nederland althans, evenzeer voor de verhalen over de fictieve hoofdpersonen uit Oorlogswin-ter van Jan Terlouw en Oeroeg van Hella Haasse.

Het is geen wonder dat deze persoonlijke verhalen over de Tweede Wereldoorlog en de dekolo-nisatie van Nederlands-Indiëë zo populair zijn. Ze ontroeren omdat ze de essentie van het leven heel nabij brengen. Ze gaan over moed en opoffering. Maar ook over de duistere kanten van de mens. Over de dood uiteraard en over diep gevoelde ellende, angst, en onmacht. Over verraad, leugens en lafheid.

En over de geknakte levens van militairen van 19, 20, 21 lentes jong. Die nooit ouder zijn ge-worden. En over de miljoenen die zijn vermoord en niet eens een graf hebben.

Die verhalen worden gelukkig ook verteld in de gemeente Drimmelen en omgeving. De dodenherdenking in de verschillende kernen vandaag, de onthulling gisteren van het monument van de Biesboschboeren in Drimmelen, een eerbetoon aan hun rol in het verzet, de jaarlijkse overdracht van het linicrossersmonument aan een schoolklas in Lage Zwaluwe, het project Vluchtweg aansluitend aan deze bijeenkomst, de tentoonstelling Biesbosch in de Oorlog die vorige week werd geopend in het Sliedrechts Museum. Verhalen vertaald naar de dag van vandaag.

Persoonlijke verhalen over de oorlog, elke oorlog, zijn nooit zomaar verhalen, ze staan niet op zichzelf. Er hangt de schaduw overheen van de wereldgeschiedenis. Een seconde verder en je verkeert in het nog steeds onvoorstelbare verhaal van de verschrikkingen van een oorlog. Of in een overzeese strijd in de tegenwoordige tijd, om weerloze burgers te behoeden voor geweld en vernietiging. Het grotere verhaal van geopolitiek en genocide.

Van een voetnoot in een overzichtswerk, tot een eigen (auto)biografie. Zo is in de afgelopen decennia het grote verhaal over de oorlog, de verovering, de veldslagen, de jaartallen, de moorden en de uiteindelijke bevrijding, ingevuld door talloze ‘‘kleine’’ verhalen. Samen vormen ze een mozaïïek dat op geheel eigen wijze het grote verhaal nogmaals vertelt. Met als belangrijk verschil dat ze de geschiedenis aanraakbaar maken, het abstracte invoelbaar.

En ze doen beseffen hoe het is om in vrijheid te leven, zonder nachtelijke razzia’’s, zonder buigen voor een vreemde heerser.

Deze verhalen moeten worden verteld, ook zeventig jaar na dato. Steeds vaker zijn de boeken die over de Tweede Wereldoorlog verschijnen, biografieëën, familieverhalen en memoires.

Die sterke drang om het persoonlijke verhaal te vertellen, is begrijpelijk. Oorlogen definiëëren het bestaan van individuen en families, maar ook van landen. In zijn beroemde rede Wat is een natie? stelt de Franse historicus Ernest Renan (1823-1892) dat een land, een natiestaat, weinig met ras, taal of religie te maken heeft. Samen kunnen terugkijken op een gedeeld verleden en bereid zijn ook samen in de toekomst te leven, is volgens hem van veel groter belang.

Volgens Renan gaat het bij een natiestaat om solidariteit. ‘‘Zij veronderstelt een verleden, maar open-baart zich in het heden in de concrete bereidheid, de duidelijk verwoorde wens, om het leven gezamenlijk voort te zetten.’’

Nergens heb ik deze stelling van Renan mooier verwoord gezien dan in de autobiografie van Golda Meir, Mijn leven. Daarin vertelt de voormalige premier van Israëël hoe vlak na de oorlog, ondanks een Britse blokkade, op de stranden bij Tel Aviv de schepen arriveerden met de over-levenden uit de kampen. En hoe jongens en meisjes die in het nieuwe land waren geboren, de zee inliepen ‘‘en hun leven riskeerden’’ om deze mensen veilig aan land te helpen.

De opdracht om bereid te zijn met alle inwoners het leven samen voort te zetten, geldt ook voor Nederland.

Het steeds weer vertellen van verhalen over de oorlog, welke oorlog dan ook, helpt daarbij. In elke stad, elk dorp, elke gemeente is dit mogelijk. Door elk jaar op 4 mei en op de andere geëëigende data de persoonlijke oorlogsverhalen van inwoners te vertellen. Daarbij kunnen de so-ciale media worden ingezet. Die stimuleren mensen immers om zelf verhalen uit de familie op te sporen, vast te leggen en door te vertellen. Verhalen over verzet, maar wellicht ook verhalen over wegkijken en stil de oorlog zien te overleven. Dat een oorlog behalve het beste ook het slechtste in mensen naar boven kan halen is bekend. Dat de meeste mensen geen helden zijn, dat straf en beloning je een bepaalde richting uit kunnen sturen en dat het laagje beschaving maar heel dun is. Een levensles, die columnist Bas Heijne aan het slot van zijn in 2016 verschenen boek Onbehagen zo formuleert: ‘‘Hoed je voor de barbaar in je omgeving. En voor de barbaar in jezelf.’’ Ook krampachtig zwijgen is een verhaal. Niet kunnen praten over de vermoorde familie, een nimmer teruggekeerde geliefde. Of uit schaamte. Of vanwege een muur van onbegrip bij familie of vrienden die het allemaal niet hebben meegemaakt, voor wie ‘‘vredesmissie’’ alleen een woord is in het televisienieuws. Wat dit betreft moet de beroemde dichtregel van Leo Vroman ‘‘Kom vanavond met verhalen’’ niet alleen als hartekreet worden gezien, maar ook als opdracht. Zonder gedeelde geschiedenis geen gedeelde toekomst. We moeten de verhalen blijven vertellen, blijven delen. Tot alle getallen weer zijn veranderd in namen. Dat is de waarde van gedenken.

Naar een ingekorte tekst van Arendo Joustra, sinds januari 2000 hoofdredacteur van het weekblad Elsevier.